Royestein bij Cothen

Ligging Dit huis stond op een strategische plaats aan de Wijkersloot, waar deze aansloot op de tegenwoordige Hoeksedijk/Smidsdijk, gem. Cothen, richting Wijk bij Duurstede.

Afbeelding van het huis uit ca 1665

Andere benamingen Rodensteyne
Ontstaan Dit kasteel wordt in 1442 voor het eerst genoemd, als er gesproken wordt van een steenhuis genaamd "Rodensteyne" te Cothen.
Geschiedenis In 1442 en in 1453 duikt het huis op in de akten als er een erfpachtrenversaal wordt opgemaakt betreffende 4 morgen land met daarbij een huis, genaamd Rodensteyn te Cothen. Het perceel is eigendom van de Broederschap van het Sint Barbara- en Sint Laurensgasthuis in Utrecht. Als pachter komen we in 1452 een Evert Heynrichssoen tegen die afstand doet van zijn rechten op de erfpacht wegens wanbetaling en in 1470 Gheryt Johan Dircxsoenssoen, die in dat jaar ook al afstand doet van zijn rechten op de erfpacht.
In 1478 blijkt de hofstede Royestein in bezit te zijn van Herman van Vuilkop, mogelijk een lid uit de van de familie Van Vuilkop, die rond 1400 eigenaar was van Vuylcoop bij Schalkwijk.
De ligging van dit huis was zodanig, dat het de westelijke toegang tot de Wijkersloot beheerste en daarmee één van de toegangswegen tot Wijk bij Duurstede. Het huis was tijnsplichtig aan de Dom en wat opvalt is dat de afstanden tussen de Nederhof in Wijk bij Duurstede, Royestein en de Vogelpoel ongeveer gelijk zijn, namelijk "een half uur gaans".

In 1480 draagt bisschop David de voogdij over 2 kinderen, Jacob en Johan van Roenstein, op aan zijn deurwaarder Gerloff van Meaux van Vosselair. Twee jaar later op 4 april 1482, machtigt bisschop David van Bourgondië, die op Duurstede resideerde, zijn eerder genoemde deurwaarder om zijn goed Roedesteijn met toebehoren in lijftocht te geven aan Jacop van Maubeuge en diens vrouw Adriane Claesdr Folkerstsoen en het daarna in eigendom over te dragen aan Johan van Rodensteyn, zoon van genoemde Adriane. Een dag later wordt door de bisschop ook nog een schuld van 1300 Rijnse guldens kwijtgescholden van Jacop van Maubeuge. Als reden werd opgegeven: zijn vele kinderen en de tegenspoed die Jacop had gekend. In 1486 wordt deze voogdij overgedragen naar het Regulierenklooster op de St. Agnietenberg bij Zwolle.
Mogelijk waren Jacob en Johan onechte kinderen van de bisschop, verwerkt bij Adriane Claesdr., en gaf hij daarom Royestein aan zijn zoon Johan en werd Jacob in het klooster ondergebracht. De bisschop schonk het Angietenklooster nog een altaar. In het begin van de 16e eeuw wordt als eigenaar Cornelis van Royestein Jacobsz genoemd. Hij wordt ook wel Cornelis Jacobsz van Mauberge genoemd en in 1498 zoon van Aryaen, weduwe van Jacob van Mauberge. Of Cornelis ook een bastaardzoon is geweest van de bisschop is onduidelijk. In 1506 of 1507 gaat het goed over in handen van Pieter Foeyt en heeft Cornelis het goed in erfpacht.

In 1509 doet Pieter Foeyt zijn bezitting al weer van de hand en wordt het huis getransporteerd aan de Utrechtse advocaat Mr. Evert van Cordenoort. Het goed was toen tijnsplichtig aan de Domproosdij te Utrecht. Ook Evert geeft Royestein in erfpacht aan Cornelis van Royestein Jacobsz. In 1519 draagt Evert de helft van het huis over aan zijn vrouw Armgard van Bylar, waarna ze het vermaken aan hun zoon Wouter van Cordenoort. Het ging Wouter waarschijnlijk financieel niet zo goed, want in 1555 komen we een curator tegen voor het beheren van zijn bezittingen en in 1556 wordt zijn broer Anthonis van Cordenoort als eigenaar genoemd. In 1580 voegt hij 4 morgen grond, dat ten zuiden van Royestein lag, aan zijn bezitting toe, door de koop hiervan van het Kapittel van Oudmunster te Utrecht. Anthonis overleed waarschijnlijk in 1583 aan zijn bezittingen gaan over naar zijn oudste zoon Everard, die kannunik van St. Pieter was. Door de historicus Buchell wordt hij getypeerd als "een droncken mensch". Als hij sterft in 1602 bedraagt het grondgebied van Royestein 19,5 morgen grond en het goed vererft op zijn broer Nicolaes van Cordenoort.
Nicolaes en zijn vrouw Yde de Gouda van Swindrecht stamden beide uit bemiddelde families. Ze woonden in het huis Scherpenborch in Utrecht en gebruikten Royestein als zomerverblijf. Zijn geld inversteerde hij in onroerend goed. Hij kocht o.a. het goed Ten Spiegel en de Gulden Akker van Johan Ruysch, heer van Pijlsweerd. In 1609 wordt het kasteel genoemd in de lijst van ridderhofstad en andere belangrijke huizen en wordt dan omschreven als: 'Aen de dwersdijck een steenen camer Royestein genaemt Roijestein'. Na het overlijden van Nicolaes in 1616 zet zijn vrouw zijn beleid voort. Ook zij koopt verschillende percelen in de buurt van Royestein. Als zij in 1643 sterft, vererven al hun beziitingen op hun enige dochter Lamberta van Coddenoort. Zij wordt aangeduid als 'geestelijke dochter', wat eigenlijk inhield, dat ze het leven van een non leidde zonder toe te treden tot een klooster, omdat dat na de Reformatie niet meer mogelijk was door het sluiten van de kloosters.
Lamberta van Coddenoort laat haar bezittingen beheren door Jacob Bossuyt, die evenals Lamberta op Royestein woonde. Twee jaar later sterft ze en haar bezittingen worden geschat op bijna 300.000 gulden. Haar bezittingen in Cothen vererven op familie van haar moeders kant, te weten Diderick en Magdalena van der Burch.

In 1645 wordt na het overlijden van Lamberta van Cordenoort haar testament geopend; het huis wordt dan omschreven als "de huysinge Roodesteyn met bouhuys, zyn plantagie en bepotinge daarop staen". Tot bijna 20 jaar na het overlijden van Lamberta werd er gekibbeld over de erfenis van Lamberta door verschillende familieleden. Diederich van der Burch heeft zelf nauwelijks kunnen genieten van zijn enorme erfenis, omdat hij enkele maanden na Lamberta overleed, enkele minderjarige kinderen achterlatend. Uit een notariële akte van 1664 blijken alle erfgenamen van vaderszijde te zijn afgekocht. In 1647 wordt de oudste zoon van jhr Diederich van der Burch, Willem, beleend met tien lenen uit de erfenis van Lamberta.
Willem van der Burch was toen net getrouwd met Antonetta Castello. Zij was het er niet mee eens, dat Willem op Royestein ging wonen; zij wilde liever in een huis op stand in Utrecht wonen. Dit meningsverschil leverde veel ruzie op tussen de beide echtelieden, die pas in 1661 na overleg van hun beider advocaten tot een oplossing kwam. Het huwelijk bleef in stand en in 1663 blijken ze in Den Haag te wonen. Deze ruzie zal er ook wel de oorzaak van zijn dat er in 1662 een beschikking kwam met Pieter en Magdalena van der Burch, broer en zus van Willem, over de erfenis van hun vader Diderick. Pieter van der Burch erft nu Royestein en Magdalena erft onder ander hofstede De Spiegel in Cothen. Zij trouwt met Pierre de Quarebbe de Tjepma, eigenaar van Tjepmastate bij De Meern.
Pieter is getrouwd geweest met Anna Christina van der Burch. Zij komt uit een andere tak van de familie die ondermeer eigenaar was van de kastelen Wijnestein bij Nieuwegein en Valckestein bij Rhoon. Het echtpaar woont aan het "Mariekerckhof" in Utrecht en gebruiken Royestein als zomerverblijf. Door Pieter of zijn vrouw Anna Christina van der Burch wordt opdracht gegeven het huis te renoveren.

Hoe Royestein er (kort na de renovatie) uitzag, laat een tekening uit 1665 zien. We zien dan een onderkelderde waterburcht van twee verdiepingen op een L-vormige plattegrond met aan drie zijden een trapgevel, waarin de schoorstenen waren opgenomen. Via een smalle brug kwam men op de omgrachte voorburcht, waar zich een boerderij, schuur en hooiberg met aangebouwd duifhuis bevonden. De voorburcht kon bereikt worden via een brug en poortgebouw met duivenzolder. Aan de hand van de tekening kunnen we vaststellen, dat Royestein van oorsprong een woontoren is geweest, waaraan later een zijvleugel is aangebouwd, waardoor het een l-vormige plattegrond kreeg.
In 1670 sterft Pieter en zijn weduwe laat in 1671 de meerwaarde schatten voor de "timmeringe geschiet" aan het "huys Rodesteyn en het bouwhuys alsmede het vervallen backhuys". De meerwaarde wordt geschat op 3150 gulden, wat betekent, dat er flink verbouwd is aan het huis. Mogelijk werd de tekening uit ca 1665 gemaakt naar aanleiding van deze verbouwing.

Na het overlijden van Pieter in 1670 vererft het huis op zijn 2 dochters, Maria Agnes en Catharina Theresia. Deze dochters zijn dan nog minderjarig en de voogdij komt bij zijn broer Willem en zwager Pierre de Quarebbe. De oudste dochter, Maria Agnes, trouwde met Nicolaas Schadé.
In 1701 sterft Willem van der Burch kinderloos en zijn bezittingen vererven op zijn zus Magdalena. Deze bezittingen kenden veel schulden en Magdalena stelde in 1705 een codicil op, waarin stond dat Maria Agnes deze bezittingen zou erven als zij de schulden zou betalen. Een jaar later is dit nog niet gebeurd en Magdalena stelt dan haar testament op, waarin zij Catharina Theresia als erfgenaam aanwijst.
Het is niet bekend wanneer Maria Agnes overleden is. [Mogelijk eind 1705 of begin 1706 en heeft haar tante daarom haar zus als erfgenaam aangewezen in haar testament uit 1706?, KBR.] In elk geval is ze voor 1714 overleden. In dat jaar ligt haar weduwnaar Nicolaas Schadé ziek op bed en stelt dan zijn testament op, waarbij zijn 5 kinderen gelijkelijk zullen erven. Zijn oudste zoon Pieter erft Royestein.
De zus van Maria Agnes, Catharina Theresia, sterft in 1718 en haar tante Magdalena verandert dan haar testament weer en wijst nu Mr. Pieter Schadé, oudste zoon van Maria Agnes, als erfgenaam aan. In 1718 erft hij al haar bezittingen, alleen houdt haar man, Pierre de Quarebbe, nog het vruchtgebruik. Pierre sterft in 1729 en Pieter Schadé treft een regeling voor de boedelscheiding van zijn oudoom met Alard Ram van Schalkwijk, de enige erfgenaam van zijn oudoom.

Pieter trouwt in 1727 met Cornelia Elisabeth van Schorel. Het echtpaar woont eerst in Amsterdam, maar rond 1730 gaan ze in Utrecht wonen, mogelijk na het overlijden van Pierre de Quarebbe. In 1739 sterft Pieter op 45-jarige leeftijd, zijn vrouw met vier jonge kinderen achterlatend. Na het overlijden van haar man pakt Cornelia Elisabeth de financiële zaken en het beheer van hun goederen op. Zij blijft dit doen tot vlak voor haar overlijden in 1768.
Haar nalatenschap vererft dan op haar vier kinderen, die alle vier niet getrouwd zijn gebleven. Er vindt in eerste instantie geen verdeling plaats. De bezittingen worden beheerd door de oudste, Nicolcaas Joseph; hij sterft in 1783. Omdat zijn jongere broer Cornelis afziet van de erfenis, hij is RK priester geworden, wordt de boedel, die dan een waarde heeft van 61.795 gulden, verdeeld onder Johan Schadé en Agnes Geertruida Schadé. Van de onroerende zaken gaan de meeste goederen naar Johan. In 1772 is het kasteel volgens 'de Tegenwoordige Staat' zojuist gerestaureerd: "Men vindt nog in dit Geregt, een half uur gaans van de Lek, en even zo ver van Wyk te Duurstede, tegen over Kuilenburg (=Culemborg, KBR), eene lustplaats, Rojestein, die onlangs verbeterd is, en in zyne graften ligt". Hieruit blijkt dat Royestein ook in de 18e eeuw werd opgeknapt.

Johan Schadé sterft in 1795 en zijn bezittingen vererven opnieuw op broer Cornelis en op zijn zus Agnes Geertruida. Opnieuw verwerpt Cornelis zijn deel van de erfenis en het gehele bezit van haar ouders wordt haar eigendom. Uit haar testamenten blijkt dat ze minstens drie dienstboden en een koetsier in dienst heeft. Zij sterft in 1812 en daarmee sterft deze tak van de familie Schadé uit.
Haar laatste testament is 3 dagen voor haar overlijden opgesteld. Zij stelt als erfgenamen de neven en nichten van moederszijde: Maria de Wijkerslooth, Franciscus de Wijkerslooth, Henricus van Wijnbergen (zoon van Aletta de Wijkerslooth), kinderen en nakomelingen van Corneille Gasparus de Wijkerslooth, de kinderen van Henricus de Wijkerslooth, Agatha Dommer en Maria Dommer, elk voor een zevende deel. De waarde van het totale bezit van Agnes Geertruida werd na vele dagen taxeren geschat op bijna 60.000 gulden.

Door de verdeling van deze erfenis versplinterde de bezittingen van de familie Schadé; in elk geval bleef 5 ha grond rond het huis Royestein in één hand. De "kinderen en nakomelingen van Corneille Gasparus de Wijkerslooth" erven Royestein. Wanneer is echter niet precies bekend. Op 1 juli 1816 wordt F.J. de Wijkerslooth van Royestein benoemd in de ridderschap van Utrecht. Franciscus is één van de twee kinderen van Corneille die in 1812 nog leven en heeft vermoedelijk tussen 1812 en 1816 het huis Royestein geërfd. Hij was ook eigenaar van het huis Rimmegen, maar woonde in Brussel. Na zijn overlijden in 1821, werd zijn zwager Jan Jacob Ghislain, baron van Zuylen van Nyevelt, eigenaar van kasteel De Haar, voogd over zijn minderjarige kinderen, maar in 1840 blijkt zijn 2e zoon Henri Royestein te hebben geërfd.
De omgrachting wordt nog op de kadastrale minuut van 1832 weergegeven, evenals het terrein van de voorburcht met daarop een bouwhuis met schuur en berg. Het goed Royestein bestond in die tijd uit 8 percelen, waarvan het grootste ruim 4 ha groot was en in gebruik als bouwland. In de 17e en 18e eeuw werd dit perceel meestal omschreven als boomgaard, terwijl het die functie zeker had vanaf het midden van de 19e eeuw en in de 20e eeuw. Rond 1854 was het goed echter sterk vervallen en werd het huis door arbeiders bewoond. Op de topografische kaart van 1864 wordt Royestein nog wel vermeld.

Na het overlijden van baron Henri, staat het huis op naam van zijn weduwe Delphine Hanot d'Harveng en zijn oudere broer Jacobus, baron van Wykerslooth van Rooyesteyn. Baron Jacobus was een rijk man: in 1862 koopt hij samen met zijn vrouw het domein Chevetogne met een oppervlakte van ca 250 ha. Hierop laat hij een fraai kasteel bouwen in eclectische stijl. Royestein was maar een klein huisje in vergelijking met dit kasteel en de baron besluit dan ook om in in 1866 het bouwhuis te amoveren (slopen) en het huis Royestein volgt in 1871. De verschillende percelen worden samengevoegd tot één perceel en wordt in gebruik genomen als boomgaard.
De boomgaard is tot in het begin van de 20e eeuw in beheer bij de familie Kronenburg, die ook Weerdestein en Rhodesteyn in Langbroek beheerden. In 1888 sterft baron Jacobus op 90-jarige leeftijd en de boomgaard Royestein vererft op zin zoon baron Emile. Deze draagt het goed in 1910 over aan zijn zoon Ferdinand. Nog tot 1956 blijft Royestein in bezit van de familie De Wykerslooth de Rooyesteyn.
Bewoners 1442 - ca 1480 Broederschap van het Sint Barbara- en Sint Laurensgasthuis
Gerloff van Meus van Vosselair
Jacop van Maubeuge, getrouwd met Adriane Claessoen
Johan van Rodensteyn
ca 1498 - 1509 Cornelis van Royestein Jacobsz
1509 - ca 1522 Evert van Cordenoort, getrouwd met Armgard van Bylar
ca 1522 - ca 1555 Wouter van Cordenoort
1556 - ca 1583 Anthonis van Cordenoort
ca 1583 - 1602 Everard van Cordenoort, die kannunik van St. Pieter
1602 - 1616 Nicolas van Cordenert, getrouwd met Yde de Gouda van Swindrecht
1616 - 1643 Yde de Gouda van Swindrecht
1643 - 1645 Lamberta van Coddenoort
1645 jonkheer Diderick van der Burch van Swindrecht
1645 (1647) - 1662 Willem van der Burch
1662 - 1670 jonker Peter van der Burch, getrouwd met Anna Christina van der Burch
1670 - ca 1706 (?) Maria Agnes van der Burch, getrouwd met Nicolaas Schadé
ca 1706 - 1714 Nicolaas Schadé
1714 - 1739 Mr. Pieter Schadé, getrouwd met Cornelia Elisabeth van Schorel
1739 - 1768 Cornelia Elisabeth van Schorel
1768 - 1783 Nicolaas Joseph Schadé en 2 broers en zus
1783 - 1795 Johan Schadé
1795 - 1812 Agnes Geertruida Schadé
1812 - 1821 Franciscus Johannes Gaspar Nicolaas de Wijkerslooth
1821 - 1864 Henri Louis Joseph Johannes baron de Wykerslooth van Rooyesteyn
1864 - 1888 Jacobus Ludovicus Josephus Joannes baron de Wykerslooth de Rooyesteyn
1888 - 1910 Emile Henri Florent Ghislain baron de Wykerslooth de Rooyesteyn
1910 - 1954 Ferdinand Charles Ghislain Marie Francois de Wykerslooth de Rooyesteyn
1954 - 1956 erven familie de Wykerslooth de Rooyesteyn
Huidige doeleinden Er is er nog een boomgaard, die in de omgeving bekend staat als de 'bongerd van Rojestein'. Daarnaast bestaat er nog een boerderij met de naam Rhodesteijn aan de Hoeksedijk. Op de plaats waar Royestein gestaan heeft is archeologisch onderzoek uitgevoerd; daarbij zijn overblijfselen van een laat-middeleeuws kasteel gevonden.
Opengesteld De boerderij en het terrein zijn niet toegankelijk.
Foto's Afbeelding van een vervallen Royesteyn uit 1856
Bronnen Tekst: Kastelenboek Provincie Utrecht, 1975
Kastelen en ridderhofsteden in Utrecht, 1995
G. van Woudenberg, Het vergeten huis Royestein te Cothen: Historie, eigenaren en bewoners (ca 1400 - ca 1950), In: Het Kromme Rijngebied, 2011, nr. 4, blz. 1 - 25
Afb. 1 en 2: Het vergeten huis Royestein te Cothen: Historie, eigenaren en bewoners (ca 1400 - ca 1950)