Rodestein

Ligging Deze buitenplaats stond in Neerlangbroek, gemeente Wijk bij Duurstede, Gooijerdijk nr. 47, schuin tegenover Hinderstein en Lunenburg.
Op de hoek van de Langbroekerdijk en de Rhodesteinselaan.

Afbeelding van Rhodesteyn door L.P. Serrurier uit 1728

Andere benamingen Roodesteijn, Rhodestein, Rhodesteyn, Royestein
Ontstaan Wanneer deze buitenplaats ontstaan is is niet bekend; de oudst bekende afbeelding is uit 1728. De oudste vermelding dateert van 1646. De herkomst van de naam Rhodesteyn is onbekend. Het huis zou uit rode stenen opgebouwd zijn, en daaraan zijn naam te danken hebben, maar dat is de vraag. Of het huis heeft zijn naam te danken aan de vaarten rond het huis, die door ijzeroer roodbruin kleurden. Maar de meest waarschijnlijke verklaring ligt in het feit dat de grond waarop het huis gebouwd werd, bouwrijp werd gemaakt door het rooien van bomen.
Het huis Rhodesteyn heeft geen enkele relatie met kasteel Royestein in Cothen en het huis Royestein in Amerongen.
Bouwgeschiedenis Op de kadastrale kaart uit 1832 wordt het huis Rhodesteyn omgracht door 2 grachten. De buitenste omgrachting omsloot een stuk land van 2.8 ha, waarbinnen zich fruitbomen en een moes- en kruidentuin bevonden. Binnen de binnenste omgrachting, op een stuk grond van 0,45 hectare stond het huis Rhodesteyn, dat parallel aan de Langbroekerwetering gebouwd was. Het is onbekend of deze omgrachtingen uit de periode van de bouw van het huis dateren of nog ouder zijn.
De totale grootte van het perceel waarop huis, hofstede en verdere opstallen stonden was 8 hectare, gelegen in de Dertig Hoeven. De Dertig Hoeven is een gebied in Langbroek, dat in de twaalfde eeuw waarschijnlijk als tweede gebied werd ontgonnen.

Van Rhodesteyn zijn twee tekeningen bewaard gebleven, waaruit blijkt dat het waarschijnlijk begin 17e eeuw gebouwd is. Bij archeologisch onderzoek in 1993 werden uitbraaksleuven en een gracht gevonden en vermoedt men dat zich nog resten van het huis Rhodesteyn in de grond bevinden. Op de tekening uit 1728 lijkt het alsof het herenhuis pal vóór een al bestaande, kleine T-vormige hofstede is gebouwd. En dat zou kunnen betekenen dat er een ouder gebouw gestaan heeft. Dit oude gebouw kan men naderhand in gebruik hebben genomen als stalling of achterhuis. Of Rhodesteyn een laat-middeleeuwse voorganger heeft gehad, is uit de tot nu toe onderzochte bronnen niet gebleken. De heer G. van Woudenberg stelt op grond van enkele aanwijzigingen dat het huis tussen 1611 en 1614 gebouwd is door jonker Alexander de Coninck.
Rhodesteyn was een éénbeukig huis bestaande uit twee bouwlagen en een zolderverdieping. Alleen het oostelijke deel was onderkelderd, waardoor zich op de begane grond verschillende vloerniveau’s bevonden. De beide zijgevels waren voorzien van dakkapellen en op het dak bevond zich een spits torentje. Dat het huis dateert uit het eerste kwart van de 17e eeuw valt op te maken uit de balklagen op de eerste en de zolderverdieping. Deze zijn namelijk aan de gevel verankerd met muurankers, wat in die periode veel werd toegepast.
Aan de hand van de twee tekeningen maken we op dat tussen 1728 en 1868 de schoorstenen verhoogd zijn en dat de vijf dakkapellen vervangen zijn door twee grotere. Ook is de poortvormige hoofdingang vervangen door een hoge monumentale voordeur met bovenlicht en is er een venster op de benedenverdieping verwijderd. In 1802 wordt in een huurcontract gesproken over het koetshuis en de tuinmanswoning, die in de 18e eeuw werden gebouwd. Over de Langbroekerwetering was een boogbrug aangebracht, die voorzien was van een poortgebouw met duiventil, vergelijkbaar met het poortgebouw van Groenestein. Voor 1868 is dit poortgebouw afgebroken en vervangen door een eenvoudig hek. Overigens blijkt uit enkele bronnen dat het huis er in 1868 veel minder florissant moet hebben uit gezien dan de tekening suggereert. Waarschijnlijk was het toen al sterk verwaarloosd en vervallen.

Aan de hand van de tekening uit 1728 en enkele notariële acten kunnen we een indruk krijgen van de indeling van het huis.
Als eerste vinden we op de begane grond de ‘groote voorsaal’, waar in 1740 ‘schilderijen van de Princen en Princessen’ hingen en in 1764 een ‘notebomen’ kast stond. Verder bevonden zich hier een ‘grauwe keuken’, een kelder en in 1802 een ‘grote keuken’, met daarin een oven. Tenslotte bevond zich boven de kelder een opkamer met daarin een ‘ledicant met hare behangsels’ (=hemelbed). Zelf denk ik dat zich achter de hoofdingang een gang bevond, waar een rouwbord en wapens hingen, waarvan in 1802 in een huurcontract gesproken wordt.
Op de bovenverdieping bevonden zich in elk geval twee (slaap)kamers, de ‘beste bovenkamer’ en een huiskapel. De eerste (slaap)kamer bevond zich boven de opkamer en werd de bovenvoorkamer genoemd; deze kamer werd waarschijnlijk gebruikt als kinderslaapkamer. De tweede kamer bevond zich boven de ‘grauwe keuken’. Ook hier stonden hemelbedden. In de kapel stond in 1764 een cabinet, waarin net als de notenhout kast beneden het ‘linnen en wollen goet’ bewaard werd.

Rondom het huis bevond zich een tuin, die het karakter van een middeleeuwse kasteeltuin had, een zogenaamde nutstuin, die in de loop der eeuwen nauwelijks veranderingen onderging. Voor het eerst wordt de tuin in 1660 beschreven en daar wordt melding gemaakt van boomgaarden, hoven en met bomen beplante lanen. In 1740 wordt daar nog vijvers en 'het pluimgedierte op de plaets' (o.a. kippen en duiven) aan toegevoegd. Met vijvers werden waarschijnlijk de grachten bedoeld. De totale oppervlakte van de landerijen die bij Rhodesteyn hoorden groeiden in de periode van 1650 tot 1910 van 16 morgen (14 hectare) naar 63 hectare.
Bewonersgeschiedenis De eigenaars van Rhodesteyn kwamen alle uit een relatief kleine kring van Utrechtse katholieke patriciërs- en adellijke families. Door hen werd verschillende malen testamentair vastgelegd dat het huis met landerijen in het bezit van de familie moest blijven en niet door de erfgenamen mocht worden verkocht. Rhodesteyn vormde sinds 1730 met de ridderhofstad Weerdestein, een katholiek bolwerk binnen de overwegend protestantse samenleving van Neerlangbroek. Rhodesteyn werd echter nooit erkend als ridderhofstad, Weerdestein wel. De eigenaren van Rhodesteyn waren jaarlijks tijns, een soort grondbelasting, schuldig te betalen aan de Domproosdij in Utrecht, omdat het hiervan een tijnsgoed was.

Zoals hierboven al vermeld was Alexander de Coninck de vermoedelijke bouwheer en eerste eigenaar. Hij trouwde in 1609 met Anna de Wael van Moersbergen, dochter van Bartholomeus de Wael, Heer van Moersbergen. Van pasen 1611 tot pasen 1614 huurde hij kasteel Amerongen en woonde daar met zijn gezin. Waarschijnlijk toen de bouw van Rhodesteyn gereed was, verhuisde hij naar Neerlangbroek en wordt in 1615 zijn oudste zoon mogelijk op Rhodesteyn geboren. Hij woonde er tot zijn overlijden in 1633 en werd opgevolgd door zijn oudste zoon Godert. Godert voegt volgens een verklaring uit 1660 18 morgen land toe aan Rhodesteyn, zodat de totale oppervlakte 36 morgen groot is: "nae dode sijns vaders aen [...] goederen Rodestijn aengekocht [...] achtien mergen lants."
Godert trouwt met Elisabeth van Munster tot Krechting, die via haar eerst man eigenaresse was van Prattenburg. Enkele jaren later wordt dit huis echter verkocht. Het ging Godert de Coninck financieel niet voor de wind en hij zag zich genoodzaakt Rhodesteyn in 1660 te verkopen. De hoofdoorzaak hiervan was, dat hij zich in het leger bevond en hij had o.a. ‘selve met support van merckelijck somme van penningen’ een compagnie infanterie geworven ‘ten dienste van Seven Nederlanden’, wat hem veel geld had gekost. De totale schuld aan plechten (hypotheken), overige leningen en achterstallige renten en belastingen bedroeg 28.200 gulden.
In 1660 wordt Rhodesteyn als volgt omschreven: "huijsinge ende hofstede genaemt Roodesteijn, gelegen inde Gerechte van Nederlangbroek aende Langhbroeker weteringe met sijn boomgaerden, hoven, laenen, duijvenvluchten, visscherijen, bergen, schueren ende vorder getimmer, beplantinge ende bepotinge daer op staende, hebbende aende westsijden een opgaende steech, ten wedersijden met eijcke boomen beplant, waerover men des winters bequamelijc met wagen ende peert tot aenden berchkant can comen, gelijck men bij winter ende somer tijden meede met schuyten door de reviere van Crommen-rijn ende de voorsz. weteringe tot in de graft vande voorsz. huijsinge kan vaeren, groot t’samen ses ende dertich mergen []". Rhodesteyn werd voor 19.115 gulden gekocht door de heer Anthonis van Honthorst, hoewel Godert waarschijnlijk nog wel in het huis bleef wonen. Hij overleed in 1669.

De nieuwe eigenaar Anthony van Honthorst, die getrouwd was met Margaretha Maria van Lommetzum belegde zijn vermogen in onroerende zaken. Hij voegde 4 morgen land aan Rhodesteyn toe en kocht de hofstede De Melkweg met 53 morgen in Wijk bij Duurstede, het goed te Muijswinkel, genaamd Wesestein met 56 morgen land in Ravenswaaij, waarnaar hij zich heer van Muijswinkel noemde. Verder was hij eigenaar van twee hofsteden in Cothen en bezat hij een aantal percelen land onder Leerdam, Lakerveld (IJsselstein), Maarssen, Zeldert (Hoogland), Veenendaal, Stoutenburg en Cothen.
Anthony van Honthorst en zijn gezin woonden in Utrecht en gebruikten Rhodesteyn als zomerverblijf. Nadat Anthony rond 1700 was overleden, bleef zijn weduwe Margaretha in Utrecht wonen; in 1704 woonde zij op het St. Janskerkhof.

Margaretha van Lommetzum beheerde haar bezittingen met straffe hand. Ze maakte korte metten met schuldenaren, zoals verschillende pachters. Was de pachtschuld te hoog opgelopen, dan werden hun bezittingen geconfisqueerd en werd de pacht opgezegd. Uit de bossen bij Rhodesteyn werd door verschillende dieven hout gestolen. Daarom verzoekt zij in 1717 de Staten van Utrecht een ‘placaat’ uit te vaardigen om de houtdieven te bestraffen. Of de daders gevonden werden is niet bekend. Margaretha overleed in 1718.
Haar bezittingen werden verdeeld onder haar twee (nog levende) kinderen Theodorus Ludovicus en Sophia Maria en kleinkinderen Margareta Maria (dochter van zoon Gerard Theodoor) en Eduarda Maria van der Dussen (dochter van dochter Mechtildis Maria).

Zoon Theodorus Ludovicus erft Rhodesteyn en ondermeer het goed De Melkweg in Wijk bij Duurstede. Hij trouwde met Geertruyd van der Hem, maar hun huwelijk bleef kinderloos. Hij woonde eerst aan de Rozengracht in Amsterdam, maar verhuisde later naar Utrecht, waar hij in het huis van zijn moeder op het St. Janskerkhof woonde. Enkele jaren later, in 1725, woont hij in de Breestraat.
Aan Rhodesteyn voegt hij door koop 12 morgen land toe, waarmee het goed 52 morgen groot werd. In 1728 sterven zowel Theodorus Ludovicus als zijn echtgenote. Als universele erfgename heeft hij in 1725 zijn nicht Margareta Maria van Honthorst benoemd. Zij erft ook 1/3 van de bezittingen van Geertruyd van der Hem en is ze sinds 1718 ook al eigenaresse van het goed te Muijswinkel, waarmee ze ook al vrouwe van Muijswinkel is.

Margareta Maria van Honthorst trouwde in Delft in 1700 op 17-jarige leeftijd met Pieter Boudewijn van Borssele. Rond 1716 wordt zij al weduwe en vertrekt ze naar Utrecht, waar haar grootmoeder, oom en tante wonen. Van haar ongetrouwde tante koopt ze in 1730 het huis aan het St. Janskerkhof ‘voor en omme de somme van tienduysent Caroly guldens á xx strs [20 stuivers] ’t stuck boven nog eenduysent gulden voor de behangsels en schilderijen in de schoorsteenen...’.
Een jaar later sterft haar tante en opnieuw is zij als universele erfgename aangewezen. Daarmee is zij eigenaresse geworden van het onroerend goed dat haar familie in 80 jaar tijd gekocht heeft uit het vermogen van haar overgrootvader Gerard van Honthorst. Zij blijft in Utrecht wonen en gebruikte Rhodesteyn als zomerverblijf. Enkele maanden voor haar overlijden schenkt ze huis Rhodesteyn, diverse obligaties, erfpachten en 56 morgen land in Leerdam aan haar dochter Anna Mechteld en haar schoonzoon Eduard Joseph Ram van Schalkwijk. Haar oudste zoon Gerard Theodoor van Borssele erft o.a. het huis Ter Aa in Berlicum, de Muyswinckel en de hofstede De Melkweg in Wijk bij Duurstede.

Eduard Joseph woonde op Arenberg in De Bilt, maar na zijn huwelijk met Anna Mechteld van Borselen verhuisde hij naar Utrecht en werd het huis Arenberg verkocht. In 1729 werd door Eduard Joseph de ridderhofstad Weerdesteyn met bijbehorende landerijen in Neerlangbroek gekocht.
Zoals hierboven beschreven worden ze dan in 1740 eigenaar van Rhodesteyn, 84 morgen land in Neerlangbroek en Cothen en 56 morgen land rond Leerdam. Anna Mechteld sterft in 1746 en haar bezittingen vererven op haar echtgenoot Eduard Joseph Ram van Schalkwijk. In 1765 sterft zijn zwager Gerard Theodoor van Borselen en hij en zijn zwager Pieter Boudewijn worden aangewezen als universele erfgenamen. Hierdoor erft hij het adellijk huis Ter Aa in Berlicum en de hofstede De Melkweg.
Enkele jaren blijft hij in Utrecht wonen en gebruikt Rhodesteyn als zomerverblijf, maar zeker in 1750 woont hij definitief op Rhodesteyn. Hij heeft daar gezelschap van (waarschijnlijk) een priester, zijn trouwe koetsier en zijn zoon. Als rond 1758 zijn zoon Eduard Pieter trouwt en in Haarlem gaat wonen, komt zijn ongehuwde zuster Hester Willemina bij hem wonen, om de huishouding waar te nemen. In 1767 sterft Eduard Joseph en zijn eigendommen vererven op zijn zoon Eduard Pieter Ram van Schalkwijk.

Eduard Pieter was in 1758 getrouwd met de toen 19-jarige Agatha Margaretha Oem, dochter van jonker Cornelis Alard Oem, ook rooms-katholiek. Na het overlijden van zijn vader, bleek deze in zijn testament te hebben vastgelegd, dat zijn zoon minstens 6 maanden per jaar op Rhodesteyn moet wonen. Eduard Pieter verhuisde daarom naar Rhodesteyn, maar zijn vrouw wilde mogelijk niet op het platteland gaan wonen en vond er een scheiding tussen tafel en bed plaats. Als tweede huis gebruikte Eduard Pieter een huis aan de Nieuwegracht bij de Wittevrouwenbrug in Utrecht. Hij leeft er als landjonker samen met twee gedienstigen, Dilles Sanders Jager, zijn tuinman/koetsier, en Willemijn Aalbertse, zijn huishoudster.
's Zondags rijdt hij met zijn koets, getrokken door paarden naar de kerk in Cothen, waar hij zijn koets en paarden stalt op de hofstede Rodestein, aan de Zandweg ten noorden van het dorp. Deze hofstede is zijn eigendom en wordt gepacht door Van der Horst. De kerk, een ‘huijsinge cum annexis’, bevond zich op de de hoek van de latere Kerkweg en Hinkerstraat en was in 1740 via de familie Honthorst eigendom geworden van de familie Ram van Schalkwijk.
Vanaf 1769 huurt Eduard Pieter ook nog de ridderhofstad Hindersteyn van baron De Milan Visconti voor de tijd van zes jaar. De huurprijs bedraagt 200 gulden per jaar, wel erg laag voor een ridderhofstad. Het is ook volledig onduidelijk waarom hij Hindersteyn huurde. Misschien om zijn geloofsgenoot te helpen of om meer aanzien te hebben?
Lang heeft hij niet meer mogen wonen op Rhodesteyn, want hij sterft in 1775, bijna 45 jaar oud zijnde. In zijn testament en codicil uit begin 1775 staat uitdrukkelijk vermeld dat Rhodesteyn in de familie moet blijven en eigendom moet worden van zijn minderjarige kinderen. Wel mocht het huis verhuurd worden. Bij zijn overlijden zijn zijn kinderen dus minderjarig en gedurende 10 jaar wordt de boedel beheerd door twee voogden, te weten een aangetrouwde neef Jan Carel baron de Jeger de Eckhart en notaris Jan Tieleman Blekman.

In 1785 vindt de scheiding van zijn boedel plaats. Rhodesteyn wordt dan geërfd door zijn tweede dochter, Margaretha Thimothea Johanna, die inmiddels getrouwd is met Willem Joseph van Brienen van de Groote Lindt, een van de rijkste burgers van Amsterdam. Bij hun huwelijk krijgen ze van de vader van Willem Joseph het 17e eeuwse koopmanshuis aan de Herengracht 284. Daarnaast erft hij van zijn vader de titel heer van de Groote Lindt en Dortsmonde (nabij Zwijndrecht) en van zijn moeder heer van Stadt aan het Haringvliet. Door koning Willem I wordt hij in de baronnenstand verheven. Tot slot erft hij van zijn moeder het landgoed Clingendael in Wassenaar. Eerst voor de helft en na het overlijden van een tante in 1818 de andere helft. Het echtpaar heeft zo veel eigendommen, dat Rhodesteyn in het niet valt. Het huis wordt daarom verhuurd.
De verhuur van Rhodesteyn wordt zelfs uitbesteed aan een zwager: Hendrik Jacob de Wijkerslooth van Weerdesteijn, getrouwd met Anna Maria Catharina Ram van Schalkwijk. In 1795 komen we als huurder tegen, Cornelis Juliaans, oud-raad van politie en criminele justitie van Suriname en bovendien eigenaar van koffie-, katoen- en houtplantages aldaar. In 1798 wordt het huis gehuurd door Frederik Benjamin baron van der Capellen en zijn moeder jonkvrouwe Emmerentia Philippina Cornelia van Haersolte. Weer wat jaren later woont Hendrik Jacob Kraane Poock er, die het huis voor 400 gulden per jaar huurt. Vanaf ca 1830 huurt de beroemde Leidse hoogleraar Oosterse talen Hendrik Arend Hamaker Rhodesteyn. Zijn vrouw en hij sterven kort na elkaar op het huis in oktober 1835 aan roodvonk.
Na het overlijden van Margaretha Thimothea Johanna Ram van Schalkwijk in 1802, krijgt een zoon, Jacobus Adamus van Brienen van de Groote Lindt waarschijnlijk al een belangrijk aandeel in Rhodesteyn. Jacobus Adamus sterft echter al op 20-jarige leeftijd in 1805. Tussen 1805 en 1824 sterven vervolgens ook nog een broer en zijn twee zussen, zodat in 1824 nog maar één zoon in leven is van Willem Joseph, namelijk Arnoud Willem. Arnoud Willem erft alle bezittingen als zijn vader in 1839 sterft.

Hij breidt zijn bezittingen verder uit door o.a. in 1832 de hofstede Ter Hul in Bunnik, in 1841 de ridderhofstad Zuijlenburg, in 1842 4 hofsteden op de Ossenwaard nabij Lobith en in 1843 de hofstede Groot Emiclaer bij Hoogland, te kopen. Voor het beheer van zijn goederen in Utrecht maakt hij gebruik van Gijsbertus Kronenburg te Neerlangbroek als rentmeester; later overgenomen door diens zoon Evert Gijsbertsz Kronenburg.
In 1848 wordt Rhodesteyn gehuurd door Mr. Karel Jan Frederik Cornelius Kneppelhout en zijn moeder. Ze gebruiken Rhodesteyn als tijdelijk buitenverblijf, om beter toezicht te kunnen houden op de grote verbouwing van kasteel Sterkenburg, dat Karel dat jaar net gekocht had. Uit die tijd stamt een tekening van een slaapkamer van Rhodesteyn, toegeschreven aan de tekenaar J.L. Cornet (1815-1882), een goede vriend van Karel.
In 1852 besluit het gemeentebestuur van Langbroek Rhodesteyn te huren "om ter oorzake eener op handen zijnde vertimmering van het regthuis, voorhands de raadkamer alsmede de secretarie over te brengen op Rhoodestein...". Op Rhodesteyn vonden nu zowel raadsvergaderingen als afkondigingen en sluiten van huwelijken plaats. Arnold Willem van Brienen sterft in 1854 op Clingendael en Zuijlenburg en Rhodesteyn vererven op zijn oudste dochter Adelaide Henriette Angelique.

Adelaide Henriette Angelique van Brienen van de Groote Lindt is dan al getrouwd met Charles Joseph Francois, graaf van Mercy-Argenteau en woont op het imposante Kasteel van Ochain bij Luik, veel te ver weg om hun bezittingen in zuidoost Utrecht goed te kunnen beheren. In 1873 transporteren ze alle bezittingen in Langbroek, Cothen, Wijk bij Duurstede en Amerongen, ruim 228 hectare, op Arnold Nikolaas Justinus Maria baron van Brienen van de Groote Lindt, die een zoon van haar broer Willem Diederik Arnoud Maria was.
Willem Diederik had in 1858 voor anderhalve ton goud het stadspaleis aan het Lange Voorhout laten bouwen, het tegenwoordige hotel Des Indes. Zijn zoon Arnold Nikolaas hield zich bezig met het verfraaien van Clingendael en werd in 1888 benoemd tot lid van de Raad van Voogdij over de jonge koningin Wilhelmina. Hij bekommerde zich niet om Rhodesteyn en liet het huis zelfs in 1878 afbreken.
In 1883 bezoekt Jacobus Craandijk Rhodesteyn en schrijft: "Het lage en breede huis aan de Wetering was sinds lang onbewoond en in verval. Het onder het huis behoorend terrein was niet groot en verwaarloosd. Thans is er nog minder van over. Schuin tegenover Hindersteyn zien wij een oude stalling en enkele hooge, verwilderde boomen. Dat is alles, wat aan de voormalige ridderhofstad herinnert." De ‘oude stalling’ die Craandijk noemt is het 18e eeuwse koetshuis dat nog wel blijft staan en in 4 kleinere huurwoningen is verdeeld.

Arnold Nicolaas sterft in 1903 en uit zijn bezittingen erft zijn derde dochter Eleonora Helena Louise van Brienen van de Groote Lindt onder andere Zuijlenburg, Rhodesteyn en Hindersteyn. Zij is getrouwd met Philippe Charles graaf d’Alsace d’Henin Lietard en ze wonen met hun kinderen in Parijs. In 1911 besluiten ze deze bezittingen te verkopen. Zuijlenburg wordt gekocht door de diaconie van de Nederlands Hervormde Gemeente in Overlangbroek, terwijl het goed Rhodesteyn uiteen valt en in 7 delen verkocht wordt aan Mr. Jean Baptiste Louis Corneille Charles Baron de Wijkerslooth de Weerdesteyn, koopman Gijsbertus Hendrikus Kronenburg, Jacobus Hendrikus van Soesbergen, Teunis van Dijk, Adrianus Alexander Damen en Gerrit Roodvoets. Het laatste deel, het huisperceel van Rhodesteyn met daarop het koetshuis, de tuin en de boomgaardjes koopt rentmeester Gijsbertus Kronenburg Everarduszoon voor 5.100 gulden.
Als in 1921 Gijsbertus Kronenburg Everarduszoon sterft, vererft het huisperceel op Everardus Maria Kronenburg. In de Tweede Wereldoorlog gaat het westelijke deel van dit perceel (met daarop het oude koetshuis) over in handen van de heer Backer, die het in 1965 weer verkoopt aan de heer H.A. Meijerink. Het koetshuis is dan net een jaar eerder afgebroken.
Het landgoed Rhodesteyn herleeft als het in 1970 gekocht wordt door de heer H.J.E. van Beuningen en het vroegere huisperceel toevoegt aan het landgoed Hindersteyn.
Bewoners 1611 - 1633 Alexander de Coninck
1633 - 1660 Jhr. Godaert de Koninck
1660 - ca 1700 Anthonis van Honthorst
ca 1700 - 1718 Margareta van Lommetzum, weduwe van Anthonis van Honthorst
1718 - 1728 Theodorus Ludovicus van Honthorst, getrouwd met Geertruyd van der Hem
1728 - 1740/41 Margareta Maria van Honthorst, weduwe van Pieter Boudewijn van Borselen
1740 - 1746 Anna Mechteld van Borselen en echtgenoot Eduard Joseph Ram van Schalkwijk
1746 - 1767 Eduard Joseph Ram van Schalkwijk
1767 - 1775 Eduard Pieter Ram van Schalkwijk
1775(85) - 1802 Margareta Thimotea Ram van Schalkwijk
1802 - 1839 echtgenoot Willem Joseph van Brienen van de Groote Lindt
1839 - 1854 Arnold Willem van Brienen van de Groote Lindt
1854 - 1873 Adelaide Henriette Angelique van Brienen, gravin van Mercy d’Argenteau 1873 - 1903 Arnold Nikolaas Justinus Maria baron van Brienen van de Groote Lindt 1903 - 1911 Eleonora Helena Louise van Brienen, getrouwd met Philippe Charles graaf d’Alsace d’Henin Lietard
1911 - 1921 Gijsbertus Kronenburg Everarduszoon
1921 - 1943 Everardus Maria Kronenburg
1943 - 1965 de heer Backer
1965 - 1970 de heer H.A. Meijerink
1970 - heden de heer H.J.E. van Beuningen
Huidige doeleinden Van de buitenplaats is niets meer terug te vinden. Aan de Gooijerdijk bevindt zich nu een modern landhuis, dat Nieuw Rodestein heet (naam staat niet vermeld op het huis) en bewoond wordt door de heer H.J.E. van Beuningen. Het staat echter niet op dezelfde plek als de vroegere buitenplaats.
Daarnaast loopt er een weg van de Gooyerdijk naar de Langbroekerdijk, die nog de Rhodensteinselaan wordt genoemd en bevindt zich een ijzeren hek aan de Langbroekerwetering, schuin tegenover Hinderstein, met daarop de naam.
Opengesteld Het huidige huis is niet toegankelijk.
Foto's Kaart uit 1697 door G. Reets, waarop Rhodesteyn vermeld staat Afbeelding van Rhodesteyn door P.J. Lutgers uit 1869 Kadastrale kaart uit 1832 van het grondgebied van Rhodesteyn Verkoopbiljet uit 1660 betreffende Rhodesteyn
Kaart uit 1865 door J. Kuijper waarop Rhodesteyn voorkomt Slaapkamer van Rhodesteyn uit 1848 Foto van het koetshuis van Rhodesteyn uit ca 1900
Bronnen Tekst: Kastelenboek Provincie Utrecht, 1975
Kastelen en ridderhofsteden in Utrecht, 1995
Familiearchief van de familie de Wijkerslooth de Weerdesteyn
G. van Woudenberg, Het goed Rhodesteyn in Nederlangbroek: geschiedenis, eigenaren en bewoners (1615-1965), in: Het Kromme-Rijngebied, tijdschrift van de Historische Kring 'Tussen Rijn en Lek', jaargang 44, nr. 2/3, juni 2010, blz. 14 - 47
Afb. 1 - 7: G. van Woudenberg, Het goed Rhodesteyn in Nederlangbroek
Foto 1: G. van Woudenberg, Het goed Rhodesteyn in Nederlangbroek