Geschiedenis
|
Rijnenburg was een leen van de Graven van Holland en in 1336 komen we de oudste
belening tegen, als Hendrik van Rijn ermee beleend wordt. Dit leen vormde een
bedreiging voor het Sticht, omdat het een Hollands leen was. In 1349 belooft
Hendrik aan de bisschop en de stad Utrecht, dat hij hen vanuit zijn huis geen
schade zal berokkenen. Zou hij dit wel doen, dan zou hij al zijn Stichtse lenen
verliezen.
In de rijmkroniek van Johannes van Beka wordt vermeldt dat Zoude van Rijn
Henricszoen en Zoude van Rijn in 1374 Hollands gezind zijn en de Hollanders
helpen in hun strijd tegen de bisschop Jan van Arkel. Er wordt dan een strijd
geleverd in Jutphaas op de Rijndijk, waarbij vele Utrechters gewond raakten en
zelfs elf man gedood werden. Daarna wordt opnieuw door de eigenaar van
Rijnenburg trouw beloofd.
In 1384 wordt Hendrik van Rijn "zoals Zoude van Rijn zijn vader" met Rijnenburg
beleend. Er wordt vanuit gegaan, dat deze Hendrik een zoon is van Zoude van Rijn
Henricszoen en deze weer een zoon van de eerstgenoemde Hendrik van Rijn (uit
1336).
Het boek "Kastelen en ridderhofsteden in Utrecht" spreekt zichzelf tegen, want
Hendrik van Rijn Zoudenz. zou ook in 1391 beleend zijn met Rijnenburg. Er was
geen reden om hem opnieuw met het kasteel te belenen, want in dat jaar was er
geen nieuwe bisschop benoemd. Hendrik trouwde met Johanna van der Sloot en werd
na zijn dood in 1441 opgevolgd door zijn zoon Gijsbrecht, die tien jaar later
weer opgevolgd werd door zijn zoon Zoude.
In 1481 laait te strijd tussen Holland en de bisschop weer op en door een list
van de Hollanders gaat Rijnenburg in vlammen op. Er gebeurde het volgende:
"Tijdens een regenachtige avond, op 28 november, voer een zekere Bernt met 50 man
in bootjes over de gracht en drong via een gat in de kelder het huis binnen. In
de keuken troffen zij een soldaat en de pastoor Jan Jacobsen van Jutphaas aan.
De twaalf mannen die in het huis aanwezig waren, werden vastgebonden, waarna de
aanvallers een waar feestmaal aanrichtten. Toen zij voldaan waren richtten zij
vernielingen aan en staken het huis in brand".
Na het overlijden van Zoude van Rijn, wordt het kasteel beleend aan zijn dochter
Josina in 1483. Zij trouwde met Hendrik van Gent van Rixtel, waarmee het huis in
deze familie overgaat. Als Josina van Rijn in 1516 sterft, wordt zij opgevolgd
door haar zoon Frederik. Frederik sterft kinderloos, waarna het kasteel over gaat
op zijn broer Willem. In de periode dat Willem van Gent van Rixtel eigenaar is,
vindt in 1536 de eerste beschrijving plaats van alle ridderhofsteden in het
Sticht. Ook Rijnenburg wordt erkend. Vijf jaar later sterft hij en wordt
opgevolgd door zijn zoon Hendrik. Deze Hendrik was onder andere burgemeester van
Nijmegen. Zijn zoon Willem legt in 1573 de eed als leenman af, maar wordt pas
negen jaar later beschreven in de ridderschap van Utrecht.
Tussen 1626 en 1678 is Rijnenburg eigendom van twee broers en een zus, alle drie
kinderen van Willem: eerst Hendrik, daarna hun zus Mechteld en als laatste
Johan, die het huis in 1678 verkoopt aan de familie Van den Heuvel tot Beichlingen
gezegd Bartolotti. De nieuwe eigenaar, Arnoud Bartolotti, woonde in Amsterdam en
was daar een rijke koopman en bankier. Waarschijnlijk is hij in Rijnenburg gaan
wonen, want zijn naam komt voor in het lidmatenboek van de Hervormde Kerk van
Jutphaas. Na zijn overlijden in 1687 erft zijn broer Johan Baptista het
kasteel.
Het kasteel blijft in bezit van de familie Bartolotti van den Heuvel tot 1774. In
dat jaar wordt het verkocht aan Anne Willem Carel baron van Nagell. Hij was
burgemeester van Zutphen en van 1814 tot 1823 minister van Buitenlandse Zaken.
Direct na het kopen van Rijnenburg dient hij een verzoek in om het kasteel af te
mogen breken. Dit verzoek wordt ingewilligd en op het koesthuis met restant van
het poortgebouw na, wordt alles afgebroken. Het koetshuis werd omgebouwd tot
boerderij en ging daarna nog verschillende keren over in andere handen. Bij een
openbare verkoop in 1932 wordt het omschreven als: "de hofstede Rijnenburgh,
bestaande uit voor- en achterhuis met erf, schuren, tuin, boomgaard, weiland en
water".
Van het eerste kasteel zijn geen afbeeldingen bewaard gebleven. Het kasteel moet
halverwege de 14e eeuw van militair belang zijn geweest, omdat in
139 de toenmalige eigenaar, Hendrik van Rijn, de bisschop en de stad Utrecht
belooft geen kwaad te berokkenen. Het eerste kasteel, verwoest in 1481, had een
aantal gebouwen rond een binnenplein. We maken dit op uit de beschrijving van
de verwoesting van het kasteel. De aanvallers wisten via een gat in de kelder
het kasteel binnen te komen en kwamen vervolgens op de "plaets" en van daaruit
gingen ze de "sael" binnen.
De oudst bewaarde afbeeldingen van het kasteel zijn die van Roelant Roghman uit
1646/47 en die in het Utrechtse Ridderhofstedenboek uit ca 1665. Aan de hand
hiervan kunnen we vaststellen, dat het huis in meerdere fasen is gebouwd. Het
middengedeelte is het hoogst en zou heel goed de oorspronkelijke woontoren
kunnen zijn. Dit gedeelte dateert dan van rond 1400 en moet de brand overleefd
hebben. De linkervleugel, die voorzien is van twee arkeltorentjes, zou van kort
na de brand in 1481 kunnen dateren. De rechtervleugel op de noordoosthoek,
voorzien van een topgevel en gedekt door een zadeldak, stamt waarschijnlijk uit
de 16e eeuw. Hierop sloot waarschijnlijk nog de noordwestelijke
vleugel, die op deze tekeningen niet zichtbaar is, maar wel uit dezelfde tijd
dateert.
In de loop van de 16e en 17e eeuw werd het kasteel
gemoderniseerd. Boven de ingang werd een fraaie renaissance erker geplaatst, die
overeenkomsten vertoont met de erkers van kasteel Twickel, die uit het derde
kwart van de 16e eeuw dateren. De erker van kasteel Rijnenburg zou
ook uit die periode kunnen dateren en Hendrik (I) van Gent van Rixtel wordt als
de opdrachtgever beschouwd. Omdat hij een Gelders edelman was, is het goed
mogelijk dat kasteel Twickel als voorbeeld diende. Mogelijk werden in zijn tijd
ook de vensters met driezijdige frontons geplaatst, maar dat is niet volledig
zeker, omdat deze vensters ook uit de eerste helft van de 17e eeuw
kunnen dateren.
De rechtervleugel heeft rijk geornamenteerde muurankers, wat er op duidt dat die
vleugel in de 17e eeuw gebouwd of groots verbouwd werd. Mogelijk rond
1640, omdat in dat jaar de toenmalige eigenaar Hendrik (II) van Gent van Rixtel
door de stad Uttecht met een gebrandschilderd wapenraam werd vereerd.
Uit ca 1700 dateert een ets van Ottens. Hierop zien we dat de ophaalbrug
vervangen is door een vaste brug en de polygonale schoorsteen op het hoge
middengedeelte is vervangen door een kleinere zeskantige koepeltoren. Deze
verbouwing heeft tussen 1665 en 1700 plaats gevonden.
In 1744 maakte Jan de Beijer een tekening van het kasteel. Het kasteel is dan nog
intact, terwijl het dertig jaar later als een ruïne wordt omschreven en gesloopt
wordt.
|
Bronnen
|
Tekst: B. Olde Meierink (redactie), Kastelen en ridderhofsteden in Utrecht, Onder
auspiciën van de Stichting Utrechtse kastelen, Utrecht, Matrijs, 1995, 596 pag.
Historische Kring van Nieuwegein
Afb. 1: Kastelen en ridderhofsteden in Utrecht
Afb. 2: boek: Provincie Utrecht, 1966
|