Natewisch

Ligging De ridderhofstad Natewisch ligt ongeveer halverwege de kronkelende rivierdijk tussen de kastelen Duurstede en Amerongen in de gemeente Amerongen. Het adres is Lekdijk 21-22 te Amerongen.

Foto van het kasteel

Andere benamingen Naatswijck, Taatswijk, Tuetsch-werch en Teutswyk.
De etymologische verklaring van Natewisch:
Nabij de 'wich' of 'wick': dus nabij Wijk (bij Duurstede).
Natte 'wisa' of 'wische': natte weiden (het kasteel stond midden in een moerassig ontginningsgebied).
Ontstaan In 1270 wordt De Natewisch voor het eerst vermeld.
Geschiedenis In een lijst van leenmannen van de Graaf van Gelre uit 1270 komen we een "Giselbertus de Zulen" tegen, die Zuilenburg en twee hoeven lands met daarop een huis, opdraagt aan de Hertog van Gelre: "consulit Zuelenborch [] et duos mansos cum domo sua et de domo sua versus Renum (= Rijn) tendentes". Hoewel hier nog niet over Natewisch wordt gesproken, maar door de ligging tussen Zuilenburg en de Rijn, nemen we aan dat hier Natewisch of een voorganger bedoeld wordt. Zuilenburg en Natewisch vormden dus een Gelderse enclave in het Sticht.
Het geslacht, waar Gijsbrecht I van Zuylen vanaf stamde, behoorde tot de belangrijke ministerialen aan het hof van de aartsbisschop van Keulen. Hij voerde, net als andere leden van dit geslacht, een lang driehoekig schild met drie zuilen, twee boven en één eronder geplaatst met daarboven een barensteel of lambel. Een barensteel geeft aan dat het een jongere tak betreft. We komen zijn wapen tegen op een lakzegel uit 1254.

Verschillende onderzoekers vermoeden dat Natewisch al heel oud is en van oorsprong een uithof van de curtis van Wijk. Men baseert dit op het feit dat bij Natewisch een groot aantal tinsgoederen hoorde uit de omgeving van Amerongen, Scherpenzeel en Woudenberg. Deze curtis was al voor het jaar 1001 een Frankisch koningsgoed en in bezit van keizer Otto III. In 1001 doet hij van de curtis afstand en geeft deze aan de aartsbisschop van Keulen, die ze 18 jaar later aan de Benedictijnerabdij te Deutz bij Keulen schenkt. Dit verklaart dat de Van Zuylens, die zich aan het hof van de aartsbisschop bevonden, in het Sticht terecht kwamen. En in 1256 werden Natewisch en Zuilenburg een leen van de Hertog van Gelre, doordat deze de kerkelijke goederen toen kocht van de abdij te Deutz.
In 1403 wordt 'dat huys te Natewisch met vier mergens lants' volgens Zutphens recht beleend aan Johan van Zuylen en bij vererving moest de leenman 'eenen witten becker te verhergewaden'. Natewisch mocht hiermee bij het uitsterven van de Zuylens in mannelijke lijn, ook vererven in vrouwelijke lijn en de leenman of -vrouw was verplicht als 'heergewaad' een witten (= zilveren) beker aan de leenheer te geven. Later werd dit gewijzigd in vijftien goudguldens en door het Zutphense recht was Natewisch ook een onsterfelijk leen. Johan I van Zuylen was ook al heer van Heulestein, dat hij in 1381 van zijn moeder geërfd had en heer van Zuilenstein, waarmee hij in 1387 was beleend. Het geslacht gaat zich van Zuylen van Natewisch noemen.

De kleinzoon van Johan I, ook Johan (II) geheten, koos tijdens de Hoekse en Kabeljauwse twisten de partij van de bisschop en later tijdens de strijd tussen de burggraaf van Montfoort en de stad Utrecht, trad hij als onderhandelaar op voor de bisschop. Als dank hiervoor ontving hij in 1471 de konijnenwarande in de bossen bij Amerongen om daar te jagen, een voorrecht dat voorheen alleen de landsheer bezat.
Door de erkenning in 1536 van Natewisch als ridderhofstad, mocht de heer van Natewisch zitting nemen in de ridderschap van Utrecht en bekleedden ze belangrijke functies binnen het Sticht. Daarnaast waren ze verwant aan een aantal belangrijke adellijke families uit het Sticht, zoals Van Reede van Nederhorst, Borre van Amerongen, Zoudenbalch, Van Rossum, Van Culemborg, Proeys en van Montfoort.

De achterachterkleinzoon van Johan II, David II van Zuylen van Natewisch, wordt in 1576 beleend met Natewisch; de leenheer is dan koning Filips II van Spanje. Als de Staten-Generaal in 1581 via het 'Plakkaat van Verlatinge' de landsheer afzweert als tiran, zal het voor David niet eenvoudig zijn geweest om dit plakkaat te ondertekenen, omdat dit felonie aan de leenheer betekende.
Daarna ontstaat in 1610 de strijd tussen de gereformeerden en de remonstranten, waarbij David partij koos voor de laatsten. Toen de eersten wonnen, betekende dat voor David dat hij uit zijn ambten werd ontslagen en gedeporteerd moest worden. Hij mocht nog wel tot 1622 op Duurstede wonen en twee jaar later deed hij Natewisch over aan zijn zoon Gerrit III.

Na bijna 400 jaar in bezit te zijn geweest van de familie Van Zuylen van Natewisch, sterft in 1663 met de dood van David III dit geslacht in mannelijke lijn uit en vererft het kasteel op zijn dochter Emerentina. In 1689 sterft deze dochter Emerentina Geertruid van Zuylen van Natewisch. Zij was getrouwd met Joost Taets van Amerongen, en daarmee komt de Natewisch in bezit van deze familie.
Dit echtpaar krijgt vijf zonen, waarvan er drie in het leger van koning-stadhouder Willem III sterven. Hun vierde zoon erft Natewisch in 1704. Gerard Godart besluit Natewisch te laten verbouwen tussen 1721 en zijn dood in 1730 en wordt dan opgevolgd door zijn broer Frederik Batavodorus, die zes jaar later ook kinderloos sterft. Doordat Joost Taets van Amerongen drie keer getrouwd is geweest, erven de onmondige kinderen van een zoon uit zijn tweede huwelijk de ridderhofstad. Een jaar later is hun oudste zoon Joos (II) elf jaar als hij toch al door de Staten van Gelre beleend wordt met Natewisch. De familie van Taets van Amerongen maakte vanaf 1750 alleen in de zomer gebruik van Natewisch als buitenverblijf, terwijl men de rest van het jaar aan het Janskerkhof woonde.

Nog tijdens het leven van Joost Baron Taets van Amerongen werd begonnen met het afbreken van het 18e-eeuwse deel van het kasteel. Na diens dood in 1872 stond in zijn testament, dat zijn neef Pieter Hendrik II het kasteel onder bepaalde condities moest aanvaarden, anders moest het kasteel met de grond gelijk worden gemaakt en het puin over de oprijlaan worden verstrooid en de naam van het kasteel worden veranderd in 'de uitgestorven staak'. Gelukkig accepteerde hij het kasteel en daarmee werd Natewisch behouden van zijn ondergang. Door zijn zoon Pieter Hendrik III werd het kasteel tussen 1937 en 1939 samen met zijn vrouw Conradine de Witt Wijnen grondig gerestaureerd. Tussen 1940 en 1944 was Natewisch een veilig onderduikadres voor vele mensen. In 1961 werd Natewisch in een Stichting ondergebracht.
Bouwgeschiedenis Bij onderzoek naar de gebruikte kloostermop blijkt dat deze een formaat heeft van 29 x 14 x 7 cm, wat overeen komt met de gebruikte steen van Duurstede en hiermee kan bevestigd worden dat vóór 1270 al een huis op deze plek heeft gestaan. Waarschijnlijk stond Natewisch op een kleiner eiland, dan tegenwoordig het geval is. Een toegangsdeur in de westgevel kon men via een loopbrug bereiken en kwam men de toren binnen op de eerste verdieping. Aan de hand van de oudste tekening van het kasteel door Roeland Roghman uit 1647 weten we dat het kasteeleiland dan al vergroot is met daarop naast de woontoren ook enkele stenen gebouwen met trapgevels en een hooiberg. Ook de breedte van de gracht lijkt dan al overeen te komen met de huidige situatie. Over de gracht liep een gemetselde stenen boogbrug met daarop een vroeg 17e-eeuws klein poortgebouw met trapgevels. Natewisch wordt in die tijd omschreven als een "Ridder-wooninge met opgetogen bruggen, ende het Bouwhuys binnen de Graften" zodat "een huysman met syn lyf en goedt daar op mag bergen, ende in der noodt vry op slapen".
De woontoren bestond uit drie verdiepingen: een kelder, gedekt met een tongewelf, een woonlaag met gemak en een slaapverdieping en had een schilddak gedekt met leien. De zuidelijke gevel had drie kloosterkozijnen, terwijl deze zich ook in de noordgevel bevonden, maar hiervan zijn alleen de sporen nog zichtbaar. Tenslotte zien we op de tekening van Roeland Roghman een aanbouw aan de noordzijde van ongeveer 4 m hoog; deze had een verhoogde lijstgevel en diende hoogstwaarschijnlijk als portiek of trappenhuis.

Wat er tijdens de renovatie van 1721-1730 aan Natewisch veranderd is, kunnen we goed zien op de tekening van Jan de Beijer uit 1744. De donjon is nu aan de noordzijde voorzien van een volledige traptoren en tegen de oostzijde is een uit drie delen bestaande woonvleugel gebouwd. Door het bouwen van ook nog een koetshuis en dienstwoning is er een kasteel ontstaan rond een binnenplaats. De eenvoudige woonvleugel bestond slechts uit één laag, voorzien van kruiskozijnen, gedeeltelijk onderkelderd en het dak was gedekt met pannen. Het vroegere bouwhuis en de hooiberg werden verplaatst naar een plek buiten de gracht. Na deze renovatie vonden er geen wezenlijke wijzigingen meer plaats aan het huis.
De waarschijnlijk al bestaande geometrische tuin werd in 1721 geheel ommuurd. Deze tuinmuur zien we op de tekening van Jan de Beijer, evenals een klein toegangspoortje. Binnen de gracht bevond zich "de Kleine Tuin" en daarbuiten een groot tuincomplex.
In 1772 wordt het kasteel als volgt omschreven: "Het oud gebouw, welk nog veele tekenen van zyn voorig aanzien heeft, is in 't jaar 1721 merkelyk vergroot, zo met fraaie kamers als met een binnenplein. De tuinen, die fraai zyn, zyn, ook in dat jaar, met hooge nieuwgebouwde muuren omringd".

Toen in de 19e eeuw het pleisteren in de mode kwam, werd kasteel Natewisch ook wit gepleisterd. Deze kleur werd later gewijzigd in geel. Het huis werd van grote ramen, jaloezie-luiken en een diep naar beneden uitlopend schilddak voorzien, waardoor het zijn oude aanzien van verdedigingswerk verloor en meer op een villa ging lijken. De tuin buiten de gracht werd veranderd in een Engelse landschapstuin. Vanaf die tijd wordt gesproken van "het Engelsche Werk". Deze Engelse landschapstuin had een oppervlakte van 5,5 ha en wordt omschreven als "een lusthof van lanen, met geschoren heggen omgeven".
De ommuring is dan al verwijderd: deze werd rond 1800 gesloopt. De nieuwe tuin was voorzien van een duifhuis, broeikas en karpervijver en de grote boomgaard kende een grote variëteit aan fruit: In de beschrijvingen komen we 38 appelsoorten, 28 peersoorten en 18 pruimsoorten tegen. Daarnaast groeiden er ook nog 9 verschillende soorten druiven.
In het begin van de 19e eeuw komen we de broers Joost en Jan Taets van Amerongen tegen op Natewisch. Zij besluiten om allebei een bruine beuk te planten. Deze twee beuken bestaan nog steeds en zijn te vinden bij Natewisch (van jonker Joost) en bij herenboerderij 'de Borrevelt' (van jonker Jan) ongeveer 1 km oostelijker.

Zoals eerder beschreven vond tussen 1871 en 1873 een grote sloop plaats, waarbij alle 18e- en 19e-eeuwse delen gesloopt werden, de kelders dichtgestort en ook de tuin moest het ontgelden. De vrijgekomen bouwmaterialen werden hergebruikt voor Rhijnestein.
Tenslotte werd het kasteel grondig gerestaureerd tussen 1937 en 1938, waarbij de traptoren verbonden werd met het keldergewelf en het dak voorzien van een omloop. De 19e-eeuwse vensters werden weer vervangen door kruiskozijnen. De huidige woontoren heeft een hoogte van 14,74 m met muren van 1,3 m dikte. Bij deze restauratie kwam men in de oostelijke muur resten tegen van een muurtrap en tevens zijn in deze gepleisterde oostelijke muur de dakcontouren van de voormalige 18e-eeuwse woonvleugel nog duidelijk zichtbaar.
Bewoners 1270 Gijsbert I van Zuylen
ca 1387 - 1403 Wouter van Zuylen, getrouwd met Hadewich van Montfoort
1403 - 1417 Johan I van Zuylen van Natewisch (zoon), getrouwd met Oeda Floris van Broekhuizen
1417 - 1438 Gerrit I van Zuylen, getrouwd met Sophia Mattheusdr Poth
1438 - 1497 Johan II van Zuylen van Natewisch (zoon), getrouwd met Jutta van Culemborg
1497 - 1518 Gerrit II van Zuijlen van Natewisch (zoon)
1518 - 1540 David I van Zuylen van Natewisch (zoon), getrouwd met Lutgarde Borre van Amerongen
1540 - 1575 Jacob van Zuylen van Natewisch (zoon), getrouwd met Mechteld Vermuer
1576 - 1623 David II van Zuylen van Natewisch (zoon), getrouwd met Geertruijd Voncken
1623 - 1643 Gerrit III van Zuylen van Natewisch (zoon), getrouwd met Cunera van Nesselrode
1643 - 1663 David III van Zuylen van Natewisch (zoon), getrouwd met Maria Elisabeth van Reede van Nederhorst
1663 - 1689 Emerentina Geertruid van Zuylen (dochter), getrouwd met Joost Taets van Amerongen
1689 - 1704 Joost Taets van Amerongen (weduwnaar), hertrouwd met Anna van Casembroot
1704 - 1730 Gerard Godart Taets van Amerongen (4e zoon)
1730 - 1736 Frederik Batavodorus Taets van Amerongen (broer)
1736(7) - 1791 Joost II Taets van Amerongen (neef), getrouwd met Maria Catharina van Averhoult
1791 - 1807 Gerard Leonard Maximiliaan Taets van Amerongen (zoon), getrouwd met Maria Cunegonda Lambregts
1807 - 1872 Joost Baron Taets van Amerongen (zoon), getrouwd met Caroline Charlotte Wilhelmina van der Brugghen
1873 - 1942 Pieter Hendrik II Taets van Amerongen (neef), getrouwd met Jansje Spenkelink
1942 - 1946 Pieter Hendrik III Taets van Amerongen (zoon), getrouwd met Conradine de Witt Wijnen
1961 Stichting Taets van Amerongen van Natewisch
Huidige doeleinden De woontoren en de omliggende grond is onder gebracht in de Natewischstichting door de familie Taets van Amerongen van Natewisch.
Opengesteld Het kasteel is vanaf de dijk te zien. Het is niet toegestaan op het terrein van de woontoren te komen zonder toestemming van de Stichting. Ikzelf had twee foto's genomen van de woontoren en geplaatst op deze site, maar i.v.m. copyright moest ik deze verwijderen.
Foto's Ansichtskaart van het kasteel uit 1910 Foto van de rechterzijde van de kasteeltoren Oude tekening van Jan de Beyer uit 1744
Bronnen Tekst: Kastelen en ridderhofsteden in Utrecht, onder redactie van B. Olde Meierink, Utrecht, Uitgeverij Matrijs, 1995
Christiaan Heerma van Voss
Foto 1: Peter van der Wielen
Foto 3: Fotodienst Utrecht
Foto 4: Gé van Diest
Afb. 1: boek: Provincie Utrecht, 1966 (*)