Geschiedenis
|
Onder de in de 17e eeuw nieuw gebouwde huizen neemt het paleis dat in Rhenen werd
gebouwd in opdracht van Frederik V van de Palts een bijzondere plaats in.
Frederik V van de Palts, de Winterkoning van Bohemen, leefde vanaf 1620 in
ballingschap in de Republiek. In 1618-1619 had hij zijn paleis in Heidelberg aan
de rivier de Rijn met een vleugel laten uitbreiden en een terrassentuin laten
aanleggen naar renaissance-model. Hij liet dan ook zijn Rhenense paleis ontwerpen
door de Haagse schilder-architect Bartholomeus van Bassen in dezelfde stijl. Zijn
vroege dood heeft waarschijnlijk verhinderd dat er een passende tuin bij het
Rhenense paleis aangelegd kon worden. De keuze voor Rhenen als vestigingsplaats
lag voor de hand. Vanaf zijn komst in de Republiek had hij 's zomers geregeld in
Rhenen vertoefd om te jagen. Bovendien deed hem de plek, hooggelegen boven de
Rijn, ongetwijfeld denken aan zijn modieuze paleis in Heidelberg dat hij onder
dwang had moeten verlaten. Frederik kocht in 1629 de gebouwen van het voormalige
Agnietenklooster tussen de Cunerakerk en de westelijke stadsmuur. Hij liet de
gebouwen slopen en ter plaatse een nieuw paleis bouwen. Tussen 1630 en 1631 werd
het paleis gerealiseerd.
Frederik van de Palts heeft er slechts een jaar kunnen resideren: in 1632 is hij
gestorven. Het paleis kwam leeg te staan. In de loop van de geschiedenis is het
verhuurd geweest door de eigenaren, de keurvorsten van Hannover. In 1794 diende
het nog enige tijd als militair hospitaal voor Engelse soldaten. Inmiddels was
het gebouw echter ernstig in verval geraakt. In 1812 werd het dan ook voor
afbraak verkocht.
Het was een langgerekte, U-vormig complex van dertien gevelopeningen breed en
twee bouwlagen en een kapverdieping hoog met aan de uiteinden topgevels in de
trant van Vredeman de Vries. De naar het noorden gerichte voorgevel was het
rijkst versierd. Tussen de vensters waren pilasters aangebracht, boven de
vensters van de begane grond afwisselend driehoekige en segmentvormige
frontons.
De verdiepingsvensters hadden doorbroken frontons, geheel volgens de
maniëristische decoratietraditie. Aan de achterzijde sprongen twee vleugels met
trapgevels uit, alsmede een fors trappenhuis. Een beschrijving uit 1772 in de
Tegenwoordige Staat maakt uitvoerig melding van het gebouw: ‘...’s Konings huis
staat nevens de Kerk. Het is een aanzienlijk gestigt, met een ruime voorplaats,
door een muur van den gemeenen weg gescheiden. In deezen muur is eene deftige
Poort, ter wederzyde van welke, een klein poortje is. In den voorgevel zyn, ter
wederzyde van den ingang, vier, en voor de tweede verdieping, negen kruiskozynen,
boven welken zig verscheiden sieraaden tusschen kolommen vertoonen. Ter wederzyde
van ’t gebouw, is een uitsteeksel met dubbele kolommen, en zes kruiskozynen voor
drie verdiepingen. De bovengevel van ’t gebouw is ook vry aanzienlijk...’.
Hoewel het paleis in 1812 afgebroken werd, is toch de indeling bekend, want er
zijn in 1748, 1771 en 1802 opmetingen gemaakt, waarop de indeling van de gevels
en de plattegronden van de onderscheiden verdiepingen staan weergegeven. Het
langgerekte gebouw had twee naar achteren uitstekende zijvleugels. De keukens en
kelders bevonden zich in het souterrain. Daar was ook de bediendeningang. De
verschillende vertrekken aan de voorzijde lagen enfilade en waren, opmerkelijk
genoeg, gericht op het noorden, terwijl het spectaculaire uitzicht over de rivier
aan de zuidkant lag. In het midden van de achtergevel lag een ruim
hoofdtrappenhuis met brede stoep. In de zijvleugels bevonden zich kleine trappen
ter ontsluiting van souterrain en bovenverdiepingen. Zoals nog steeds
gebruikelijk waren er geen gangen in het interieur. Die zouden pas standaard aan
het eind van de 17e eeuw worden toegepast. De voorzalen waren met marmeren platen
geplaveid. Het Koningspaleis was met zijn ruime opzet voor deze regio een
uitzondering.
|