Blokhuis Gildenborgh

Ligging Dit blokhuis lag aan de Vaartse Rijn in Vreeswijk, nu Nieuwegein.

Nog een fantasieafbeelding van het blokhuis uit ca. 1840

Andere benamingen Gildenburg
Ontstaan Het blokhuis werd gebouwd in 1373.
Geschiedenis Uit een verdwaalde mededeling van een onbekende kroniekschrijver uit 1482 maken we op dat Gildenborgh ruim honderd jaar eerder gebouwd moet zijn. De gilden van de stad Utrecht laten een houten toren bouwen, die ze daarna over water naar Vreeswijk laten vervoeren, om daar langs de Vaartsche Rijn geplaatst te worden. Het blokhuis heeft zijn naam te danken aan deze gilden, die bijna 6.000 pond aan de bouw kwijt waren en werd gebouwd om de sluizen waarmee de Vaartse Rijn op de Lek uitwaterde te bewaken en te beveiligen. Bovendien was het nu mogelijk om tol te heffen op de schepen die over de Lek langs voeren. Deze bouw vond plaats in 1373.

De toenmalige graaf van Holland, Albrecht van Beieren, was het niet eens met de bouw van dit blokhuis en een jaar later trekt de graaf met zijn leger en samen met de graaf van Kleef en Jan van Bloys ten strijde tegen Gildenborgh. De aanvallers dachten er geen grote klus aan te hebben om het blokhuis te veroveren, omdat er maar ongeveer 30 man bezetting aanwezig was. Er werden een grote en een kleinere drijvende kat, een stormram op een vlot, gebouwd, waarmee gelijktijdig de oost- en westkant werden aangevallen. De belegerden hadden echter de beschikking over een busse, een middeleeuws kanon, waarmee ze op de katten schoten, waardoor de aanval misluke.
Vervolgens hoopten de belegeraars door het blokhuis in te sluiten, dat de bezetting zich wel over zou geven. Maar na een week wachten was dat nog niet gebeurd en daarom probeerde men nu met kleine donderbussen, waarmee loden kogels afgevuurd werden, de bezetting tot overgave te dwingen. De verdedigers deden nu een uitval en wisten enkele belangrijke personen krijgsgevangen te maken en achtentwintig donderbussen te bemachtigen. Onder de krijgsgevangenen waren Gijsbrecht van Nijenrode, Willem van Naaldwijk en Willem van Geervliet.

De graaf van Holland probeerde nu zijn geluk met twee blijden, die hij ter plekke liet bouwen. Maar opnieuw werd het een mislukking, doordat de grootste van de twee al snel brak. Na enige tijd gelukte het de graaf om met zijn leger de voorburcht te veroveren. Van hieruit viel men met een "catte" de hoofdburcht aan, maar de bezetting wist deze in brand te steken. Toen de Hollanders opnieuw een drijvende kat bouwden en deze in de gracht wisten te krijgen, vond de bezetting dat ze genoeg hadden gedaan. Na een maand beleg gaven ze zich uit lijfsbehoud over en vertrokken richting Utrecht, waarbij ze hun negen gesneuvelde vrienden en alles wat draagbaar was meenamen.
Graaf Albrecht liet ongeveer 20 manschappen achter op Gildenborgh, maar de Utrechters lieten het er niet bij zitten. Binnen een jaar was het blokhuis weer in hun handen. Daarna vonden nog verschilllende aanvallen plaats vanuit Vianen en Holland, maar Gildenborgh bleef in handen van de stad Utrecht.

De eerder genoemde kroniekschrijver uit 1482 beschrijft naast de genoemde losse mededeling, de gebeurtenissen in de dagen van bisschop David van Bourgondië. De stadhouder van Holland, Joost van Lalaing, besluit in 1482 Gildenborgh opnieuw aan te vallen, in de hoop nu definitief een einde te maken aan het Utrechtse blokhuis. Onder de manschappen die hij naar Gildenborgh stuurt, bevindt zich Petit Salazar, een beruchte bevelhebber, met zijn ruiters. Hij staat als een ervaren plunderaar bekend, die in die tijd ook de kastelen Harmelen en De Haar verwoestte. Het beleg begon op 21 september: "ende heer Jan van Egmond lac met een deel knechten bij die bussen aen dat blochuys ende begroeven hem tot op die haven toe, daer die huzen pleghen te staen". In deze strijd koos Bisschop David de zijde van Lalaing en de kroniek zegt daarover: "doe sende die bisschop van Utrecht [...] op de XXX dach in September twee grote bussen die men mortieren hiet, ende die schiet men in die lucht en vallen van boven neder". Het resultaat is teleurstellend en Lalaing stuurt dan een bode naar Gorkum om een grote bus op te halen, die daar door Karel de Stoute vanuit Zutphen op de Blauwe Toren had neergezet.
Deze grote bus was ongeveer 5 m lang, met losse kruitkamers, die kogels met een diameter van mogelijk wel 25 cm af kon afvuren en werd op 28 september in gebruik genomen. Tijdens het laden van de bus, bevond er zich een draaibaar schild voor, maar de verdedigers konden dit schild zien. Zodra het werd weggedraaid om te kunnen vuren, trokken de verdedigers zich terug op de voorburcht, wat de aanvallers weer niet konden zien.

Toch gaf de bezetting, bestaande uit de kapiteins Jan van Alphen en Ewout Rutgersen, 50 man en wat jongens al snel te kennen, te willen onderhandelen. Diezelfde dag nog gaven zij het blokhuis over en vertrokken, vier gesneuvelden meenemend, richting Utrecht. Aan de zijde van de Hollanders waren zeven gesneuvelden te betreuren.
De Hollanders vonden in het blokhuis nog voldoende proviand en vrij veel wapens: ongeveer 4O haakbussen, negen ijzeren slangen, een koperen slang, drie bussen om stenen kogels te verschieten, kleine bussen, bogen en voldoende buskruit, wat dus niet de reden was van overgave, "Mer [maar, KBR] die grote bus dede hem die last, dat sy't opgaven ende sy saghen oock geen ontset van die stat van Utrecht". Toen de bezetting in de stad Utrecht aankwam, werden ze niet als helden ontvangen. Na ruim een maand, in november 1482 werd besloten, dat ze voorlopig gevangen zouden worden genomen.
Door de Hollanders werd besloten Gildenborgh af te breken; bruikbaar hout werd op schepen geladen en naar Holland vervoerd, terwijl het gebruikte steen voor de sluisdeuren werd gestort, waardoor deze sluis niet meer gebruikt kon worden. In de kroniek staat vermeld: "Ende hebbent al verderft, dat men verderven mocht".

Het blokhuis was al verdwenen, voordat de eerste topografische tekenaars door Nederland trokken, waardoor er geen betrouwbare afbeeldingen van Gildenborgh bewaard zijn gebleven. Aan de hand van de eerder genoemde kronieken kunnen we ons een beeld vormen, van hoe Gildenborgh eruit heeft gezien. Het bestond, net als veel kastelen, uit een voor- en hoofdburcht. Erg groot zal het evenwel niet zijn geweest, omdat er gesproken wordt van een "plaetske". De voorburcht was omgeven door een aarden wal met daarop een palissadering.
De hoofdburcht moet uit een houten toren bestaan hebben, anders kon deze nooit binnen de stad Utrecht gebouwd zijn en daarna per schip vervoert naar de juiste plek langs de Vaartsche Rijn. Gedurende de ruim honderd dat het blokhuis bestaan heeft, is men niet over gegaan tot het vervangen van de houten toren door een toren van baksteen. Dit maken we op uit het feit, dat er bij de afbraak in 1492 zoveel hout afgevoerd werd naar Holland. Van oorsprong zal de hoofdburcht ook voorzien zijn geweest van een aarden wal, met palissadering, die in de loop van de tijd deels of in zijn geheel vervangen werd door baksteen. In elk geval zal de onderste rand van de aarden wal van baksteen zijn gemaakt, om afkalving van de aarden wal door de slotgracht te voorkomen.

Bewoners Een blokhuis werd bewoond door een militaire bezetting.
Huidige doeleinden De exacte plaats van het huis is onbekend.
Opengesteld
Foto's Fantasieafbeelding van het blokhuis door Serrurier (1730)
Bronnen Tekst: B. Olde Meierink (redactie), Kastelen en ridderhofsteden in Utrecht, Onder auspiciën van de Stichting Utrechtse kastelen, Utrecht, Matrijs, 1995, 596 pag.
Historische Kring van Nieuwegein
Afb. 1: Van Ridderhofstad tot Buitenplaats. De geschiedenis van kastelen, buitenplaatsen en hun bewoners rondom het Gein
Afb. 2: Geschiedenis van de Provincie Utrecht, deel 1